Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow en in Trouw
Recensent Ger Leppers.
In De mensenzoon is geweld een onontkoombare erfenis die geen generatie overslaat
“Ze lopen al dagen westwaarts, tegen de striemende herfstwind in. Woeste baarden overwoekeren het harde gezicht van de mannen. Vrouwen met een hoogrood gelaat dragen zuigelingen mee onder sleetse vachten. Een groot aantal zal onderweg sterven, blauw van de barre kou of een prooi van de dysenterie die ze oplopen door te drinken van de bedorven waterpoelen waaraan ook kuddes wilde dieren zich laven. Voor hen zullen de mannen met hun blote handen of hun kling droeve gaten in de grond graven.”
[Recensie] Met deze indringende vluchtscène die zich afspeelt in een ver verleden, maar die, zoals we maar al te goed weten, van alle tijden is, opent Jean-Baptiste Del Amo’s roman De mensenzoon. De scène beslaat een twintigtal bladzijden en blijkt pas aan het slot van het boek een verband te hebben met de rest van het verhaal, dat zich in de laatste jaren van de vorige eeuw afspeelt.
Die rest is heel anders: we lezen erin over de terugkeer naar huis, na een jarenlange afwezigheid, van een vader die in onduidelijke maar louche zaakjes was verwikkeld. Er blijkt het een en ander veranderd. Zijn zoon heeft, na al die tijd, moeite om in deze ruwe man zijn vader te herkennen. Zijn vrouw verwacht inmiddels een kind van de vroegere vriend des huizes. Alsof het vanzelfsprekend is, alsof het zijn recht is, neemt de man vrouw en kind mee en vlucht voor het maatschappelijk leven naar een afgelegen en vervallen boerengoed, Les Roches, dat aan zijn overleden vader toebehoorde, en dat hij met verbetenheid begint op te knappen. Daar, in afzondering strijdend tegen zijn demonen en tegen de almachtige natuur, legt de man de grondvesten voor een drama dat met een onverbiddelijke logica het gezin te gronde zal richten.
Een drama? Het is misschien eerder een klassieke tragedie die Jean-Baptiste Del Amo in deze roman zich laat ontvouwen. Geweld, wil de schrijver in dit boek laten zien, is een erfenis die onontkoombaar van generatie op generatie wordt overgedragen. De noodlottige afloop van de gebeurtenissen voelt de lezer dan ook lang van tevoren aankomen. De onderlinge verstandhouding van het drietal is problematisch, zo geeft Del Amo al meteen subtiel aan: nooit staat er ‘zijn vader’, ‘zijn moeder’ of ‘haar man’; vanaf het begin van het verhaal is het: ‘de vader’, ‘de moeder’, en ‘de man’. Dat, zo voel je aan je water, belooft weinig goeds.
Het is niet makkelijk om het boek, nadat men er aan begonnen is, neer te leggen. Dat komt doordat het verhaal zich in een zeer traag tempo ontvouwt, waarbij de schrijver het ene betekenisvolle detail op het andere stapelt. Daardoor verwerft dit verhaal van deze vergeefs naar autonomie strevende, naamloze hoofdpersoon geleidelijk een grote kracht, zoals een stuwmeer zich langzaam vult met water – totdat, om het beeld van die stuw nog even vast te houden, de dam breekt.
Del Amo is bovendien een begenadigd dialoogschrijver. De scène waarin de hoofdpersoon de confrontatie aangaat met ‘Oom Tony’ – de vriend die zijn vrouw zwanger heeft gemaakt, en het enige personage met een naam in het boek – behoort in dat opzicht tot het knapste dat ik in lange tijd gelezen heb. Al dit leesgenot is mede te danken aan de fraaie vertaling van Joris Vermeulen, wiens naam hier dan ook zeker niet onvermeld mocht blijven.
Deze recensie is geschreven door Ger Leppers en eerder verschenen op Bazarow
Oorspronkelijke titel: Le fils de l’homme
Lees meer over De mensenzoon en bestel