Skip to content

Haal een stukje Frankrijk in huis!

Essay Swanns kant op – Nico van der Sijde

Voor het eerst gepubliceerd op Hebban
Door Nico van der Sijde.


Een zeldzaam leesfeest voor langzame lezers

Zoals sommigen van jullie weten ben ik TOTAAL idolaat van Proust: zijn ongehoord lange en complexe romancyclus À la recherche du temps perdu heb ik meerdere keren en in meerdere vertalingen gelezen, en elke keer leidde dat tot ultiem genot en jubelende euforie. Proust is naar mijn smaak echt de allergrootste: niemand anders kan op zo’n overweldigende wijze de veelvormige rijkdom beschrijven van onze zo veranderlijke en veelkleurige psyche, niemand kan zo treffend de jubelende vreugde van verliefdheid op papier zetten en de vele prangend pijnlijke kwellingen van liefdesverdriet en jaloezie, niemand kan zo meeslepend de vervoering beschrijven die opgeroepen wordt door de schoonheid van kunst en natuur, niemand kan zo geniaal beschrijven EN tonen hoe kunstzinnige verbeelding zin en diepte geeft aan onze ervaringen. Dat doet hij dan in een stijl die ook de verbeeldingskracht en aandacht van de lezer tot het uiterste beproeft. Ten eerste door zijn ELLENLANGE zinnen vol puntkomma’s, komma’s, dubbele punten, vaak ook nog met stukken tussen haakjes of tussen gedachtestreepjes; zinnen dus die uitmunten door complexiteit, meanderende structuur, innerlijke contrasten en genuanceerde aandacht voor alle verschillende aspecten van het verschijnsel dat in de betreffende zin geëvoceerd wordt. Zinnen dus die even rijk en complex zijn als de werkelijkheid, althans de werkelijkheid zoals die zich ontvouwt in een kunstzinnige en verbeeldingsrijke beschouwing van een begaafde kunstenaar. En even beproevend en rijk als die zinnen is de bouw van de roman als geheel. Bijvoorbeeld de wijze waarop Proust rustig tientallen pagina’s doorgaat over een ogenschijnlijk klein en marginaal onderwerp, dat dan van alle kanten belicht wordt in meerdere labyrintische zinnen. Maar ook de wijze waarop motieven in de hele romancyclus worden hernomen, genuanceerd, met elkaar in contrast worden gebracht: lange passages over obsessieve liefde en jaloezie in deel 1 blijken bijvoorbeeld later verrassende overeenkomsten en verschillen te hebben met soortgelijke passages in deel 7, wat de labyrintische en overdadig rijke zinnen uit deel 1 en 7 NOG labyrinthischer en rijker maakt. En daardoor wordt het toch al zo onvatbaar geschakeerde beeld van jaloezie en obsessieve liefde nog verder geschakeerd. Het is een kathedraal, deze roman: van ongehoorde en ongrijpbare pracht in elk detail, zoals ook een enkel afzonderlijk gebrandschilderd raam in een kathedraal dat zijn kan, en van overweldigende en nauwelijks te bevatten schoonheid als geheel, zoals ook een kathedraal dat vaak is.

Veeleisend
Een enorm rijk boek dus. Maar ook een erg veeleisend boek: veel mensen zitten na een paar bladzijden Proust al stuk, en de totale cyclus bestaat uit zeven delen, en in totaal ruim drieduizend bladzijden. Elke bladzij daarvan vraagt om tijd, aandacht, concentratie, overgave: zelf moet ik sommige zinnen wel drie keer lezen voordat ik er ook maar iets van snap, en zodra het kwartje valt voel ik ook ongehoorde euforie, maar daar heb ik wel moeite voor moeten doen. Die moeite werd in mijn geval echter ook zeer rijkelijk beloond, bij elke lezing weer. Dat is natuurlijk geen garantie op euforie voor andere literatuurliefhebbers. Zelfs niet voor langzame lezers met doorzettingsvermogen: langzaam lezen (inclusief de bereidheid en mogelijkheden om veel tijd te investeren) en doorzettingsvermogen zijn volgens mij noodzakelijke voorwaarden om Proust te kunnen smaken, maar nog geen voldoende voorwaarden. Want niet elke lezer met veel tijd lust de meanderende en complexe stijl van Proust. Bovendien, in de tijd dat je de romancyclus van Proust leest kun je ook 20 andere boeken lezen met een normale stijl en omvang. Zelf heb ik meerdere keren toch gekozen voor Proust, en daar ben ik blij mee, want het genot dat ik bij Proust vind is nergens anders te vinden. Maar ja, voor andere lezers zou dit anders kunnen liggen. Mensen die nieuwsgierig zijn naar Proust kan ik daarom maar een ding aanraden: lees het eerste deel van de cyclus, Swanns kant op, in de nieuwe en naar mijn smaak echt fonkelende en volprachtige vertaling van Hofstede en De Haan. En als dat deel bevalt is het te overwegen om ook de andere zes delen te doen, in de eveneens mooie maar wel wat archaïsche vertaling van Therese Cornips. Overigens droom ik ervan dat Hofstede en De Haan binnen nu en twintig jaar de hele cyclus gaan vertalen, zodat ik die cyclus dan kraaiend van pret kan herlezen in het bejaardenhuis. Maar dat terzijde.

Obsessieve liefde
Dat eerste deel, Swanns kant op, bestaat uit drie romans van wisselende lengte, en van onderling nogal afwijkende opzet en structuur. Twee ervan worden verteld door dezelfde hoofdpersoon die ook in de overige delen als ik-figuur aan het woord is en gaat dan over de zielenroerselen van die ik-figuur. Een liefde van Swann echter wordt weliswaar door diezelfde ik-figuur verteld maar gaat over de van pijn doordesemde obsessieve liefde van Swann voor de kokette Odette de Grecy. Indirect gaat ook die roman echter toch over zaken die de ik-figuur aangaan: de obsessies van Swann hebben intrigerende overeenkomsten en verschillen met de obsessies die de ik-figuur in latere delen blijkt te hebben, het esthetisch bewustzijn van Swann heeft treffende raakpunten en verschillen met het ontwakende esthetische bewustzijn van de ik- figuur, en bovendien is Swann de vader van Gilberte Swann, de jeugdliefde van de ik- figuur, en dus onderdeel van de voor de ik-figuur onkenbare wereld van Gilberte die de ik-figuur niettemin met obsessieve inzet van al zijn verbeeldingskracht poogt te doorgronden. Swann is voor de ik-figuur dus bijna een mythe, omdat hij verbonden is met zijn onbereikbare jeugdliefde Gilberte die door haar onbereikbaarheid ook mythische proporties aanneemt, en tegelijk een figuur die vergelijkbaar is met de ik-figuur en hem dus dingen leert over hemzelf. Door Swann te doorgronden krijgt de ik dus nieuwe inzichten over Gilberte en over zichzelf: vandaar dat hij alle details van Swanns gekwelde gemoed met bijna obsessieve aandacht van alle kanten onderzoekt.

Stijl
De plot van deze drie romans is nauwelijks samen te vatten: de drie afzonderlijke romans (en Swanns kant op als geheel) worden niet in beweging gezet door chronologische gebeurtenissen met duidelijke oorzaak-gevolg relatie, maar door associaties en beschouwingen waarin alles uitwaaiert in de breedte. Het draait dus niet om de plot, maar om de STIJL, en die stijl is voor Proust “de kwaliteit van een visie”, die “openbaart hoe de wereld op ons overkomt”. En daarbij gaat het dan niet om de directe ervaring van de wereld zoals we die bij oppervlakkige beschouwing denken te zien, maar om het vatten van de ESSENTIE van de ervaring in al zijn breedte en rijkgeschakeerde rijkdom, door inzet van alle vermogens van de herinnering en de verbeeldingskracht. Niet een wereld die te vangen is in een simpele foto, of in een paar korte ogenschijnlijk nauwkeurige zinnen van een documentaire kroniekschrijver. Maar een wereld vol verschillende facetten en dimensies, die smeekt om uitwaaierende en meanderende beschouwing en aandacht van lange adem. Een wereld ook die veel dieper, rijker, complexer en veelvormiger is dan de werkelijkheid van alledag en de directe ervaring van het hier en nu. Want de wereld zoals Proust die beschrijft is alleen toegankelijk via de verbeeldingskracht van de begaafde kunstenaar, en dan ook nog eens alleen van die kunstenaars die de conventies van hun kunst tot het uiterste oprekken of zelfs overtreden. Die wereld is dus niet een objectief gegeven, en ook geen aanwijsbare eenduidige feitelijkheid, maar een oneindig complexe en vloeiende entiteit die -zoals elk kunstwerk- alleen mogelijke en puur hypothetische perspectieven omvat en die zijn vorm en inhoud alleen krijgt door artistieke verbeeldingskracht. Uit de alledaagse ervaringen en, vooral, de onwillekeurige en associatieve herinneringen daaraan weeft de kunstenaar een wereld die veel dieper en rijker is dan die alledaagse ervaringen en de (hypothetische, mogelijke) essentie daaruit naar voren haalt. Simpele grofstoffelijke sukkels als u en ik zijn niet in staat daartoe, en ook voor de ik-figuur uit À la recherche du temps perdu is dit een uitermate problematische en zelfs principieel onvoltooibare zoektocht. Maar wel een zoektocht die tot schitterende inzichten leidt, die mij elke keer weer enorm inspireren en euforiseren.

Ook in Swanns kant op gaat Proust vaak helemaal los. Een normaal mens zou bijvoorbeeld niet, zoals hij, meerdere tientallen pagina’s wijden aan een “frase” uit een sonate van de fictieve componist Vinteuil. Proust doet dat wel, in meerdere ellenlange zinnen vol punt-komma’s. Daarin geeft hij ten eerste op meeslepende wijze inzicht in het raadselachtige fenomeen dat een muzikaal iemand allerlei vervlietende en vluchtige separate klanken in zijn hoofd aaneen weeft tot een melodieuze eenheid. Dat fenomeen is ook door anderen wel beschreven, maar zelden zo fraai als door Proust, en ook zijn er weinigen die de muzikale vervoering zo pregnant weten op te roepen als hij. Helemaal geweldig is hoe hij vervolgens laat zien dat die vervoering sommige luisteraars ontvankelijk maakt voor meer diepgaande ervaringen van schoonheid en liefde, en hoe vanuit die ontvankelijkheid de -overigens van pijn en jaloezie doordrenkte – liefde van Swann voor Odette wordt gevoed. En nog geweldiger is hoe die muzikale “frase” voor Swann uitgroeit tot een ongrijpbare maar niettemin wezenlijke en essentiële gestalte in Swanns verbeelding, en hoe die gestalte – die uiteraard alleen in Swanns verbeelding bestaat- hem ook voor even op troostende wijze verzoent met zijn smartelijke besef dat zijn liefde voor Odette tot niets leidt en dat zijn hele leven in het grote niets uitmondt. DAT is het soort diepgaande ervaringen die Proust onderzoekt. En het geniale vind ik dan dat hij aannemelijk maakt dat dit soort ervaringen in principe mogelijk zijn, en dat hij ze voor de lezer heel pregnant en invoelbaar weet op te roepen. En daarmee nodigt hij de lezer ook uit om de dingen anders en dieper te ervaren dan hij normaal gesproken doet. Een uitnodiging die bij mij prima werkt, in elk geval tijdens het lezen van Proust. Diens stijl, die zoals gezegd de essentie van de ervaring wil openbaren, opent voor mij in elk geval vele rijkdommen van ervaringsintensiteit, die ik langs andere wegen niet vind.

Geraniumachtige vleeskleur
Met citaten valt dit eigenlijk niet te illustreren, omdat elke passage bij Proust zijn volle rijkdom ook put uit resonanties met passages ervoor en erna. Maar toch een citaat, om een beetje een beeld te krijgen. In dit citaat zien we hoe de ik- figuur op jonge leeftijd staart naar Madame de Guermantes, telg uit een oud en adellijk geslacht dat in de rijke fantasie van onze jonge vriend doordesemd is van mythen en legenden. En wat hij ziet is dit: “Haar ogen blauwden op als een voor mij bestemde, maar onmogelijk te plukken bloem van een maagdenpalm; en de zon, die door een wolk werd bedreigd maar nog voluit brandde op het plein en in de sacristie, gaf een geraniumachtige vleeskleur aan de rode lopers die voor de plechtigheid waren uitgerold, waarover Madame de Guermantes glimlachend voortschreed, en verleende hun wollen stof een roze fluweligheid, een opperhuid van licht, hetzelfde soort tederheid en ernstige zachtheid in de praal en de vreugde dat bepaalde stukken van Wagners Lohengrinkenmerkt, en dat begrijpelijk maakt waarom Baudelaire de klank van de trompet als verrukkelijk heeft kunnen omschrijven.”

Geweldige zin, vind ik. Ten eerste door de wijze waarop allerlei visuele details met onconventionele beeldspraak worden benoemd, zoals bijvoorbeeld de “opperhuid van licht”, zodanig dat alle luister en glans van dit tafereel, die door andere schrijvers korter of conventioneler zou zijn beschreven en die een normale toeschouwer niet eens zou zien, optimaal de aandacht krijgt. “Een opperhuid van licht”… zo’n formulering laat mij heel anders en veel aandachtiger denken en dromen over lichtval op rode stof. Maar ook door de wijze waarop visuele schoonheid wordt geassocieerd met werelden van Wagneriaanse muziek met trompetten: een bovenmatig “schilderachtig” tafereel wordt daarmee verbreed naar andere kunsten en andere zintuigen dan alleen het oog, alsof de luister ervan alleen bij benadering te vatten is door de grenzen van kunsten en zintuigen te doorbreken. En dan is er nog het mooie beeld dat het blauw van de ogen doet denken aan een bloem die bestemd is voor de ik-figuur, maar niet te plukken is voor die ik-figuur. Een ontoegankelijke schoonheid dus, even ontoegankelijk als alle liefdes die de ik-figuur najaagt in Swanns kant op en in de latere delen van de romancyclus. Maar ook een schoonheid zonder welke hij niet leven kan, een schoonheid bovendien die hij beter ziet dan anderen, en in die zin wel een bloem die speciaal voor hem is bestemd.

Dan om het af te leren nog een ander citaat, waarin de jonge ik-figuur speelt met zijn jeugdliefde Gilberte Swann, met toestemming van haar vader. Een citaat waarin alle details, tot geraniumachtige vleeskleur aan toe, uitgroeien tot mythische schoonheidsgestalten. Een citaat vooral waarin elk normaal fenomeen wordt omgewerkt tot esthetisch object vol diepere mysterieuze betekenis, en waarin een ‘gewone’ herinnering aan een ‘gewoon’ moment door artistieke verbeeldingskracht een ongehoorde ervaringsintensiteit krijgt. Het citaat bestaat uit een enkele, Proustiaans lange zin:

“Hij zei tegen Gilberte dat ze van hem een partijtje mocht spelen, dat hij wel een kwartier kon wachten, nam net als iedereen plaats op een ijzeren stoel en betaalde zijn kaartje met de hand die zo vaak was geschud door Filips VII, terwijl wij op het grasveld begonnen te spelen en daarbij de duiven lieten opvliegen met hun mooie iriserende lijven, die de vorm van een hart hebben en als de seringen van het vogelrijk zijn, en die als in een toevluchtsoord een goed heenkomen zochten – de een op het grote stenen bekken, waaraan zijn snavel door erin te verdwijnen de geste ontlokte en de bestemming toekende om in overvloed de vruchten of zaden aan te bieden die hij eruit leek op te pikken, de ander op het voorhoofd van het standbeeld, dat hij leek te tooien met zo’n geglazuurd voorwerp waarvan de polychromie in sommige antieke werken de monotonie van het steen doorbreekt, en met zo’n attribuut waaraan de godin die het draagt een speciaal epitheton ontleent zodat ze, zoals een sterveling die een andere voornaam krijgt, een nieuwe god wordt.”

Van dit soort zinnen dans ik juichend rond de tafel. Letterlijk. Want ze laten mij uitdrukkingsmogelijkheden en ervaringsintensiteiten zien die ik niet voor mogelijk hield. Ik bedoel: als puber was ik ook zwaar verliefd op een meisje met wie ik diefje met verlos speelde, en dat maakte zwaar indruk, maar ik kan mij werkelijk geen enkel detail daarvan meer concreet voor de geest halen. Er waren vast paardenbloemen, mussen, duiven zelfs, maar ik zag ze nauwelijks en herinner mij ze niet. Proust laat zien dat dit ook anders kan: hij laat zien dat de vage herinnering via verbeeldingskracht kan worden herschapen in een zeer levend, rijkgeschakeerd en betekenisvol geheel, waarin elk detail bijdraagt aan de pracht en de intensiteit en waarin zelfs een gewone duif de jubelende opnieuw gevoelde vreugde van toen door zijn normaal niet waargenomen schoonheid nog verder stimuleert. Hij laat met andere woorden zien hoe artistieke en onconventionele verbeeldingskracht een mysterieuze diepgang in onze ervaringen kan onthullen die we normaal gesproken niet zouden hebben vermoed.

Verbeeldingskracht
Ja, het is een kanjer, die Proust. Door de nieuwe vertaling van Swanns kant op schittert hij nu ook in het Nederlands volop, meer nog dan in de al bestaande vertalingen. Ik zou zeggen: probeer het eens met dit eerste deel. Best mogelijk dat het voor velen niks is omdat het te veel tijd, aandacht en concentratie vraagt. Maar er is ook de kans dat je, net als ik, helemaal verslaafd raakt aan die man en de hele romancyclus wilt lezen. Mij heeft die verslaving veel opgeleverd: een enorme hoeveelheid rijke, complexe en diepgravende perspectieven over kunst en literatuur, over hoe verbeeldingskracht de ervaring verdiept en tot in het peilloos mysterieuze uitvergroot, over de kronkelige wegen van onze geest, over obsessieve liefde en pijnlijk verlangen, over jaloezie, over de lyrische vervoering die door natuur en kunst kan worden opgeroepen, over de vileine roddels en hypocrisie van bourgeois en aristocraten, over homoseksualiteit en antisemitisme, over pijnlijke en vreugdevolle momenten in de jeugd, over gevoelsanalyse, en meer. Ik hoop zijn romancyclus nog vele malen te herlezen, en dat zal ik hopelijk tot op torenhoge leeftijd vol euforische jubel kunnen blijven doen. Proust, beste mensen, is voor mij god zelf.

Voor het eerst gepubliceerd op Hebban

Bestelinformatie Swanns kant op

marcel proust op zoek naar de verloren tijd swanns kant op
marcel proust op zoek naar de verloren tijd swanns kant op