Groots en meeslepend was de Franse Revolutie; groots en meeslepend is Victor Hugo’s evocatie van deze zinderende titanenstrijd tussen de oude en nieuwe wereld in zijn laatste roman, 1793. Hier wordt geen geschiedenis geschreven, hier wordt de lezer meegetrokken in de chaos van de gebeurtenissen en ondervindt hij aan den lijve wat en wie er allemaal op het spel staat, als in het jaar van de Terreur de contrarevolutie losbreekt onder koningsgezinde boeren in de Vendée.
Zonder mededogen leidt de oude markies de Lantenac de boerenopstand tegen de revolutionaire regering in Parijs. Hij neemt het op tegen zijn revolutionair gezinde achterneef Gauvain, die het commando voert over een regiment aan de Franse oostkust. Ondanks zijn revolutionaire idealen voelt Gauvain niets voor de methodes van het Schrikbewind van Robespierre, maar hij wordt op de vingers gekeken door zijn vroegere huisleraar Cimourdain, afgevaardigde van het gevreesde Comité tot Heil van het Algemeen dat zovelen naar de guillotine zond, een oud-priester die in genadeloosheid niet voor Lantenac onderdoet. Drie boerenkinderen zijn de pionnen in dit gevecht, dat culmineert in het ijzingwekkende beleg van een feodale vesting, waarin zij door de royalisten worden gegijzeld.
Deze in 1874 verschenen roman is de vrucht van een leven lang denken over de morele dilemma’s van de Franse Revolutie, die voor de westerse wereld zulke cruciale gevolgen heeft gehad. De grote Franse schrijver schildert een episch fresco van het verschrikkelijke jaar 1793, waarbij hij de lezer laat plaatsnemen op de publieke tribune en in de achterkamers van de revolutionaire volksvertegenwoordiging, de Nationale Conventie.
‘Boven het revolutionaire absolute, bevindt zich het menselijke absolute.’