Skip to content

Haal een stukje Frankrijk in huis!

Jack Kerouac – Satori in Parijs – Recensie

Eerder gepubliceerd op TZUM.
Recensent Arjen van Meijgaard.


Dronken van alles ter wereld

In zijn autobiografische roman Satori in Parijs gaat Jack Kerouac op zoek naar zijn voorouders. Hij probeert te achterhalen waar hij vandaan komt en of er nog Franse aftakkingen van zijn stamboom te vinden zijn. Dat ‘proberen’ moet vrij ruim genomen worden, want ronddwalen en afgeleid worden door drank en vrouwen werkt misschien wat minder effectief, zeker als je niet weet waar je moet beginnen.

Het is een rauw en eerlijk verslag, waarin aan de ene kant de drang om ergens achter te komen de schrijver op de been houdt, maar aan de andere kant voelt hij ook dat het onbegonnen werk is. De reis duurt slechts tien dagen en ergens heeft hij een moment ervaren waarop hij een plotselinge verlichting voelde. ‘Satori’ is het Japanse begrip voor dit gevoel, deze ‘klap op je kop’, en heel precies weet hij het niet, maar het kan tijdens een gehaaste rit naar het vliegveld zijn geweest in het bijzijn van een taxichauffeur.

Waar moet je beginnen als Amerikaan uit Florida en je achternaam het enige houvast is. ‘Net als in een eerder biografisch boek zal ik hier mijn echte naam gebruiken, in dit geval voluit, Jean-Louis Lebris de Kérouac.’ In het nawoord gaat Pauline Bock verder in op de obsessie van de auteur die denkt af te stemmen van een schurkachtige Bretonse prins die in de 17e eeuw naar Canada zou zijn geëmigreerd. Pas in 1999, dertig jaar na de dood van Jack Kerouac, wordt het geheim blootgelegd, en verschijnt er een verslag van een genealogisch onderzoek. Uiteindelijk blijkt hij af te stammen van een notariszoon uit Huelgoat (Bretagne) die moest vluchten omdat hij beschuldigd werd van diefstal en lichtzinnigheid. Geen prins dus, maar een ‘creatieve zwerver die de dingen mooier maakte dan ze waren.’

Kerouac maakt de dingen niet mooier dan ze zijn. Gelukkig maar. Hij zwerft wel, door de stad, van bibliotheek naar café, van naar archief maar café, op zoek naar een haakje om zijn verleden aan op te hangen. In een provinciaalse bibliotheek aan de Rue de Richelieu ‘met duizenden geleerden en miljoenen boeken en vreemde medewerkers met zenmeester-bezems (in werkelijkheid Frans schorten)’ zoek hij een genealogische werk uit 1620. ‘Denk je dat ik het heb gekregen? Ben je nou helemaal…’

Hij ontmoet mooie vrouwen, zoals de groenogige Bretonse secretaresse van de heer Casteljaloux die hem in een archief ontvangt maar hem ook niet verder kan helpen. Uiteindelijk beseft hij dat hij in Parijs niet verder komt en hij koopt een vliegticket naar Brest, alleen mist hij het vliegtuig en moet hij de reis per trein afleggen, de koffer is wel mee door de lucht. Het zit allemaal tegen, door het hele verhaal klinkt een weemoedig tegen-beter-weten-in fatalisme. Hoewel, in Brest lijkt hij een ver familielid gevonden te hebben, juist wanneer hij weer op het punt staat ook die stad te verlaten. In een café wordt hij vlak voor zijn vertrek door en barman overgehaald toch wat meer zijn best te doen.

‘Het lijkt me’ (‘me semble’) ‘dat als u al die moeite hebt gedaan om helemaal hiernaartoe te komen met al het gedoe dat daarbij kwam kijken, via Parijs en de bibliotheken zoals u zegt, dat het nu u eenmaal hier bent zonde zou zijn als u niet in elk geval één van de Lebris in dit telefoonboek zou opbellen en bezoeken – Kijk, je hebt d’r hier tientallen. Lebris de farmaceut, Lebris de advocaat, Lebris de rechter, Lebris de groothandelaar, Lebris de zeekapitein, Lebris de pediater…’
‘Is er een Lebris die gynaecoloog is en van vrouwendijen houdt?’

De reactie van Kerouac laat het café lachen en hij besluit bij een Lebris die restauranthouder is op bezoek te gaan. Eenmaal binnen blijkt deze Lebris een slechte gezondheid te hebben en op bed te liggen, maar dat weerhoudt hem er niet van om samen met Kerouac het ene na het andere glas cognac achterover te slaan. De dochter van deze man heeft een aantal boeken van Kerouac gelezen en vraagt hem om een handtekening. Het voelt als thuis, toch moet hij ook hier weer vertrekken om op tijd zijn trein te halen.

De snelle stijl van Kerouac past goed bij de gehaaste reis. Recht voor zijn raap schreeuwt en denkt hij, het alledaagse taalgebruik contrasteert mooi met de serieuze zoektocht naar zijn wortels. Gevatte en humoristische dialogen, scherpe beschrijvingen en gedachtesprongen die tegelijk vluchtig zijn maar ook zijn diepere ik blootleggen:

Me dunkt dat vrouwen gek op me zijn en dan beseffen dat ik dronken ben van alles ter wereld en dat doet ze inzien dat ik me niet lang alleen op hen kan concentreren en maakt ze jaloers, en ik ben een dwaas die Verliefd is op God. Ja.

Lezen deze Kerouac, of je nu wel of niet naar Parijs of Bretagne gaat.

Jack Kerouac – Satori in Parijs. Vertaald door Johannes Jonkers. Oevers, Zaandam. 146 blz. 

Bestel het boek hier